Op zoek naar twee Domo/Farm Frites-bidons is Evert de Moor via Internet met Servais in contact gekomen. Op dat moment totaal ongeïnteresseerd in de renner zelf, maar des temeer in zijn bidons, heeft Evert in het voorjaar van 2002 met Servais kennis gemaakt. Om een lang verhaal kort te maken: vanaf toen heeft Servais er weer een fan bij. Hieronder de beschouwingen van deze fietsende Knaven-fan.

nummer 17 - april 2004


Rechtdoor, twee keer rechts en weer rechtdoor…

Servais en ik hadden afgelopen weekend iets gemeen. Nee, mijn vrouw is niet zwanger, tenminste niet van mij en nee, ik rijd nog wel in dezelfde auto, dat is het ook niet. Wat is het dan wel? Nou, we hebben dit weekend allebei op het parkoers van de Ronde van Vlaanderen gefietst. Lekker een dagje fietsen, even weg van de huiselijke beslommeringen, even lekker uitwaaien en even de blik op nul. Allebei effectief ongeveer zes uur en drie kwartier op de fiets gezeten. Ik ben eigenlijk wel langer onderweg geweest, omdat ik drie keer moest aanschuiven om te stempelen. Oh ja, detail: in bovengenoemde tijd reed Servais 257 kilometer en ik 140 kilometer.

Net als voor Servais is ook voor mij het parkoers van de Ronde één van de mooiste dat er is. In ieder geval het gedeelte door de Vlaamse Ardennen. Ik heb hier wel eens meer capriolen op de fiets uitgehaald, maar nog niet eerder het bijna volledige stuk van de Ronde in deze streek gefietst. Ik heb het me al een jaar of tien voorgenomen, maar het is er nog nooit van gekomen. Ieder jaar weer een smoes: pas verhuisd, pas een kind, weer pas verhuisd, weer pas een kind. Afijn, je kan wel nagaan hoeveel huizen en kinderen ik inmiddels heb. Het is niet dat ik tijdens zo’n Ronde daar niet wilde zijn, maar gewoon liever niet op de fiets. Liever op een plaats langs het parkoers en zeker ergens in de laatste vijf kilometer. Prachtig vind ik dat, dat laatste stuk vanaf Denderwindeke. De Edingsesteenweg, de Brusselsestraat en de Hallebaan. Oftewel: rechtdoor, twee keer rechts en weer rechtdoor.

Eind vorig jaar bedacht ik dat het er dit jaar maar eens van moest komen. Na dertien jaar voetbal ben ik toch geswitcht naar het fietsen. Servais is op één of andere manier toch een grote stimulans voor mij. Als ik actiefoto’s van hem zie of trainingsverslagen van hem lees, denk ik vaak “wat hij kan, wil ik ook kunnen”. Stom natuurlijk en niet in de minste plaats verschrikkelijk naïef. Maar laat me nu, ik ben er net overheen dat Pino een acteur in een vogelpak is en Kermit de kikker een ordinaire handpop. Nu goed, als ik dan toch beslist wil fietsen, zou ik mezelf een boel narigheid kunnen besparen door gewoon op een zomerse dag die laatste 5 km van de Ronde eens op m’n gemak te doen. Helaas had ik mijn plan al uitgebreid aan familie, collega’s en Servais toevertrouwd. Ik kon dus niet meer terug. Omdat ik wist dat de tocht voor mij geen oergezellig Oudhollands “fiets ‘m d’r in”-spelletje zou worden, hoopte ik op een goede dag en daarbij dan nadrukkelijk dat ik gedurende de tocht nog zou “groeien”.

Achteraf gezien, hebben Servais en ik ongetwijfeld verschillende herinneringen aan de passage door Oudenaarde beleefd. Servais in de achtervolgende groep, jagend op de kopgroep met misschien nog mooie vooruitzichten voor de finale. Terwijl ik me daar na amper vijftig kilometer al zo slap voelde als een epileptische hangpetunia. Servais had me nochtans duidelijk geïnstrueerd om thuis goed te ontbijten. Dat wilde ik ook wel, maar om te beginnen was ik sinds de avond voordien al zo zenuwachtig als een bosneger die voor het eerst met mes en vork moet eten en daarbij had ik ’s morgens om vijf uur niet echt veel zin in spekpannenkoeken met reuzel. Tijdens die eerste kilometers wel wat energierepen naar binnen geschoven, maar mijn maag weigerde gewoon om dat spul te emulgeren. Dan maar aan de “gellekes”. Tip van Servais: “als je zo’n gelleke op hebt, moet je minimaal een halve bidon water drinken, dan is het effect het beste”. De grappenmaker! Die zakjes zouden vol koolhydraten zitten. Nou, ik weet niet wat er in mijn zakje zat, maar het waren beslist geen koolhydraten. In mijn zakje zat namelijk een mengsel van wetgel, antiroos-shampoo en zaaddodende pasta (met als ik me goed herinner, een licht Aardbeienaroma). Toen ik deze TitaTovenaar-emulsie eenmaal naar binnen had gewurgd, gedroeg mijn maag zich als een golfslagbad op standje tien. De gel en het water hebben elkaar nooit ontmoet, tenminste niet in mijn maag.

Wat Servais en ik wel weer gemeen hadden, was dat we beiden als een speer naar Geraardsbergen vlogen. Servais was nog steeds aan het jagen op de inmiddels verbrokkelde kopgroep, maar ook ik rook bloed. Waarschijnlijk waren het de zenuwen voor de afstand die me tot Oudenaarde een ongemakkelijk gevoel in mijn maag opleverde. Toen de druk van de ketel, of liever gezegd uit de maag was, ging het weer goed. Mijn maag deed het weer en ik kreeg mijn kracht terug. Vanaf de Muur reed Servais zijn eigen tempo. Mijn tempo werd bovenop de Kapelmuur abrupt om zeep geholpen door zo’n ranzige RedBull-prostitué, die een heel dozijn RedBull-blikjes in één keer in mijn strottenhoofd wilde duwen. Voor degene met parkoerskennis, ik had toen net de Abdijstraat, de Muur en de Kappelmuur gehad. Ik maakte nochtans met mijn hoofd een gebaar dat ze uit de weg moest gaan, maar die snollebol in haar vacuüm gezogen pitspoezenoutfit week voor geen meter en bleef keurig in haar hostesses-rol. Tenminste, waarschijnlijk dacht ze aan het begin van die dag dat ze hostess was, maar het zou mij niet verbazen dat er aan het eind van die dag zoveel kwijlend manvolk in haar kont heeft geknepen dat het arme schaap alleen nog maar sterk gesubsidieerd in de maatschappij kan worden teruggeplaatst.

Ik weet niet hoe Servais de laatste vijf kilometer heeft beleefd, maar vast niet zo intens als ik. Dit was het moment, waar ik al jarenlang mee bezig was. Dit waren mijn vijf kilometer. Eigenlijk had ik allang steendood moeten zitten, maar op onbegrijpelijke wijze deed ik na Oudenaarde niet anders dan “groeien”. Inmiddels had het ook al geregend en het vuil bleef plakken aan mijn benen, waarvan ik de beenstukken net na Brakel had uitgedaan. Alles was net echt en in m’n hoofd startte ik alvast de tune van Radio Tour de France, zoals die wordt ingezet als de laatste kilometers ingaan. Ik had dat stuk alles mee: “van de heuvel af, met een orkaan in de rug en met het café in zicht”. Na bijna zeven uur en 17 heuvels, voor mijn doen, nog de 52x14; ik zweer het! Ik beleefde mijn vijf kilometer zoals ik die vast nooit meer op deze manier zal beleven. Ik schijn zelfs gejuicht te hebben toen ik de finishlijn passeerde, maar dat kan ik me niet meer herinneren. Wat ik me nog wel herinner, is dat ik na de finish in de Hallebaan stond en dacht aan Servais. Hij moest nog, maar dan twee keer zover en twee keer zo snel. En zijn maag, hoe zou het daar mee gaan? Ik wist het op dat moment niet. Één ding wist ik wel, ook hij zou hier morgen aankomen. Niet als eerste dan maar in het slechtste geval als laatste, maar aankomen zou hij hier. Want wie wil er hier nu niet aankomen? Denk je toch eens in: rechtdoor, twee keer rechts en weer rechtdoor…

Evert de Moor