Op zoek naar twee Domo/Farm Frites-bidons is Evert de Moor via Internet met Servais in contact gekomen. Op dat moment totaal ongeïnteresseerd in de renner zelf, maar des temeer in zijn bidons, heeft Evert in het voorjaar van 2002 met Servais kennis gemaakt. Om een lang verhaal kort te maken: vanaf toen heeft Servais er weer een fan bij. Hieronder de beschouwingen van deze fietsende Knaven-fan.

nummer 18 - juni 2004


“Non, ne pas Knavene…”

De tien kleine negertjes, ken je dat principe? Nou, ik inmiddels wel. Met z’n allen zouden we de tourtocht van Parijs-Roubaix rijden. Niks geen suf rondje rond de camping. Nee, nu het echte werk. Geweldige scenario’s hadden we van te voren doorgenomen. Een tocht door het stof of een tocht door het slijk, het maakte ons niet uit. We zouden het wel even doen. Hoera, laat de kasseien maar komen! Nou, fout dus hè. Ineens waren er op 13 juni een boel andere zaken die veel belangrijker waren. Er moest worden gestemd voor het Europees Parlement, de geit was loops, opoe moest een nieuw gebit en de liposuctiebillen van vrouwlief waren gaan lekken. Afijn, één grote Toetsie-neger lette even niet op, had al ingeschreven en kon dus mooi alleen. Wie…? Ach…!

Op 13 juni schijnt er een flauw zomerzonnetje in de kasteeltuin van Chateau de la Princesse in Raismes. Het is zeven uur in de ochtend en als een zenuwachtige ADHD emoe loop ik de trap op naar het bordes waar getekend moet worden voor de ontvangst van het kaderplaatje en de stempelkaart. De plaatselijke dorpsgek geeft me mijn spullen. “Ah, monsieur Knavene”, begroet de lolbroek me. Op één of andere manier associeert hij mijn, op de stempelkaart gedrukte, nationaliteit en mijn Domo-Farmfritesoutfit met Servais. “Non, ne pas Knavene. Monsieur De More”, pruttel ik in mijn beste moedermavo Frans. “Oh la la, mon ami monsieur Knavene est ici”, brult de steeds grappiger wordende buikspreekpudding. Omstanders kijken me aan. Het angstzweet breekt me uit. Met “Vive le France”, probeer ik de peniebele situatie toch nog enigszins recht te zetten. Nog zenuwachtiger dan dat ik al was, loop ik de trap af richting mijn fiets. Op de voorlaatste trede glijdt mijn linkervoet weg en voor ik nog maar één kassei heb gezien, lig ik al op mijn kokosnoot. Subliem!

Het is de eerste keer dat ik aan deze tocht deelneem. Ik heb dan ook zeer behoudend gekozen voor het parkoers van de 120 km en niet de hele afstand. Na amper 10 km ben ik dus al aan het Bos van Wallers. Ze sturen de deelnemers naar rechts het Bos in. Mij niet, want ik heb principes. Ik maak via het terras van de plaatselijke Tante Bep een rondje door het dorp Arenberg, zodat ik rechtdoor vanaf de D313, met aan mijn linker zijde de oude mijnschacht, het Bos kan binnenrijden, precies zoals dat hoort. De weg (nou ja weg) in het Bos ligt er enorm slecht bij. Als een gedrogeerd paaskonijn spring ik van de ene kant van de weg naar de andere. Het Bos is trouwens een takke (!) eind lang. Servias moet het hier niet erg naar z’n zin hebben gehad een paar maanden geleden, toen hij er z’n versnellingsapparaat in de friet reed en veroordeeld was tot een heuse avondvierdaagsenwandeling. Als ik eenmaal uit het Bos ben, trilt alles nog na en ik voel me als een hamster die zodanig lang in zijn rad heeft rondgerend, dat hij de eerste paar dagen niet fatsoenlijk rechtdoor kan lopen.

Op weg naar de kasseienstrook van Hornaing zie ik vanuit mijn ooghoek dat ik wordt achtervolgd door een andere deelnemer. Ik geef gas, maar hij nadert snel. Erg snel. Net voordat hij erop en erover dreigt te komen, zet ik me rechtop en pak een stuk boterkoek uit mijn shirt, alsof ik helemaal niet bezig was met me de pleuris te rijden om hem voor te blijven. Hij passeert me niet, maar blijft naast me rijden en glimlacht vriendelijk. Ik ben op mijn hoede, … het is immers een rare tijd. “Knavene?”, vraagt hij plotseling. “Non, ne pas Knavene”, sis ik hem toe. “Je ne pas parler français”, zeg ik akelig arrogant. Hij begint vervolgens in het Engels. Na vijf minuten ben ik ontdooid en praat ik tegen hem terug. Zijn naam is Guillaume, dat is op zich niet zo erg, maar hij heeft dit jaar al meer dan vijfduidend kilometer gefietst, da’s veel erger. Ik vertel hem dat ik dit jaar nog maar zeventienhonderd kilometer heb gefietst, maar dat ik vandaag volledig vertrouw op m’n talent. Hij wijst naar zijn voorhooft …

Na de tweede stempelpost in Attiches halen we een groep zingende mountenbikers in. Als je het zootje zo ziet, kan het niet anders dan dit een sterk uit de hand gelopen cafégrap moet zijn. Vier zwabberende Heinekendepo’s met, potverdorie, een officieel kaderplaatje op hun fiets. Guillaume geeft aan dat we hier snel vandaan moeten. “Allo, Knaveneuuh (blurp)”, klinkt als we ze via de berm inhalen. Ik kijk nog even achterom. “Non, non, ne pas Knavene” ! Plotseling versnellen ze en komen achter ons aan. Ze gaan in ons wiel hangen en beginnen tegen Guillaume in het Frans te tetteren. Guillaume probeert ze wijs te maken dat ik inderdaad dé Servais Knaven ben. Eén van hen gelooft het niet. Hij vindt mijn benen veel te bleek en te weinig gespierd. Iedereen lacht, ik niet. Vijf kilometer verder op de kasseienstrook van Pont Thibaut zijn we de boerende hangbuiktruffels voorgoed kwijt.

Op de kasseien van Carrefour de l’Arbre heb ik die dag voor het eerst het gevoel dat ik beter iets anders was gaan doen. K3-cd’s luisteren met mijn dochtertjes of iets anders volslagen nutteloos. Dit is nu de dentiende kasseienstrook en ik begin me onderhand als een doorgedraaid roerei te voelen. Kramp, vooral in mijn onderarmen en in mijn vingers. Als ik na wat stretchen weer aanzet, word ik de berm ingereden door een groep scheldende Italianen. Zij zijn deze ochtend om vier uur in Compiègne gestart, hebben vreselijke haast en zijn bovendien geweldig belangrijk. Ik stuur terug naar het midden van de weg. Helaas ben ik daar niet lang, want die Pipo-de-Clown-en-Mamaloe-huifkar, die hun volgt, drumt me vrolijk weer terug de berm in. In het reglement, dat bij de start was aangeplakt, stond toch duidelijk dat het voor volgwagens verboden was om de kasseienstroken te komen, maar dat had die malle dyslectische Pipo natuurlijk niet gelezen.

Onbeschrijflijk gelukkig ben ik, als ik na vijf uur fietsen en zestien kasseienstroken de wielerbaan in Roubaix opdraai. Na drie ererondjes op de baan bedank ik Guillaume hartelijk voor het samenzijn en ga op zoek naar de beroemde douches. Ik vind ze vrij snel. De deur van de doucheruimte is dicht, maar niet op slot. Ik kijk eerst om me heen en stap dan naar binnen. Er is niemand. Wat een wielerhistorie is hier geschreven en ik daar sta ik nu middenin. Ik ben volslagen sprakeloos en uit respect slik ik het overtollige speeksel in, dat ik ergens anders beslist op de grond had gespuugd. Een man van de organisatie roept mij terug. Ik gehoorzaam. “Ola, Knavene”! Ik kijk er al niet meer van op. Ik neem mijn zonnebril en helm af en schut met mijn hoofd, “non, ne pas Knavene”. Hij wijst naar een kleedhokje, met daarin een bordje met de naam van Servais. Alle winnaars hebben hier zo’n bordje hangen. Beleeft vraag ik of ik me mag omkleden in dat hokje en haal een briefje van tien Euro uit m’n shirt tevoorschijn. Hij duwt m’n hand terug en zegt dat het voor deze keer is toegestaan. Zelfs douchen mag, als ik na afloop de ruimte maar via de achteruitgang verlaat. Ik loop naar het hokje van Servais en hang mijn shirt aan het haakje, dat net onder het bewuste bordje is geschroefd. Ik ga zitten, leun achterover en, neem dat maar van mij aan, voel me even “Knavene”.

Evert de Moor

Klik hier voor een paar sfeerfoto's