Op zoek naar twee Domo/Farm Frites-bidons is Evert de Moor via Internet met Servais in contact gekomen. Op dat moment totaal ongeïnteresseerd in de renner zelf, maar des temeer in zijn bidons, heeft Evert in het voorjaar van 2002 met Servais kennis gemaakt. Om een lang verhaal kort te maken: vanaf toen heeft Servais er weer een fan bij. Hieronder de beschouwingen van deze fietsende Knaven-fan.

nummer 22 - oktober 2004


De vriendenfietsvereniging “Meerle pleurt ‘m op de elf”

Niets, maar dan ook niets heb ik tegen de Rabo-ploeg, begrijp me goed. Ik krijg alleen kleine bultjes in mijn hals van het Rabo-gevoel. Hoe zal ik het zeggen? Kijk, het is allemaal zo erg oranje. In Nederland heb je, en niet alleen als het over fietsen gaat, eerst een hele zooi oranje, dan een hele tijd niets en dan pas de rest. De rest? Ja, zo wat éénlingen in buitenlandse ploegen, die van onschatbare waarde zijn voor die ploegen, maar waarbij de natie niet meteen het “Heya Jan Bols-gevoel” krijgt. Ook vind ik het allemaal zo David en Goliath-achtig. Vanzelfsprekend heb ik een zwak voor David. Mijn sympathie voor hem steek ik niet onder stoelen of banken. En met David bedoel ik dan Servais. Niet dat ik nu verwacht dat Servais met één ferme snok aan zijn slinger (misschien niet al te subtiel verwoord) het gehele rendenmentsplan tot zinken brengt, maar met een kleine trucspeciaal op een NK, waar een éénentwintig man sterke raad van commissarissen aan de start staat, ben ik al meer dan tevreden.

En nu we het toch over het NK hebben, van wie ik zeker geen kleine bultjes in mijn hals krijg, is van Erik Dekker. Op één of andere manier zie ik Erik als een gezellige klikfondsmedewerker. Om nu te zeggen dat hij normaal is, gaat een beetje ver, maar zijn break-evenpoint ligt zo lekker laag. Wat er in hem opkomt, kraamt hij meestal terstond uit en daarvan maakt de pers graag gebruik. “Zijn oortje werkte het laatste uur van de koers niet meer”, … ga toch fietsen! Wat mij trouwens erg interesseert, is dat hij de achterbuur van Servais is en dat hij in het kader van zijn trainingen actief lid is van “Meerle pleurt ‘m op de elf”. Deze vriendenfietsvereniging, waarvan verder een handjevol “David’s” lid zijn, waaronder Servais, kenmerkt zich door het rijden van hoge trainingsgemiddeldes rond de agglomeratie Breda en het uithalen van grappen en grollen op een academisch denkniveau. Erik schijnt binnen deze vereniging veel lof te oogsten met zijn wereldgrap om tegen iemand met laarsjes aan te zeggen dat haar (want het gaat meestal om een peutermeisje van vier) vetertje los zit. Nou, subliem!

Ik heb al eens geprobeerd om een beetje in de buurt van Erik te komen, maar dat is me nog steeds niet gelukt. En weet je waarom niet? Erik is hot, te hot. Erik wint en Erik kan zo leuk keuvelen met Mart Smeets. Nee, dat gaat bij Servais dan wel even anders, … maar goed. Je moet trouwens eens proberen om bij de Rabo-bus een glimp van Erik op vangen. Dat lukt je niet. De kans dat een Hutu NIET een Tutsi opeet, is vele malen groter, dan dat je tijdens een koers met Erik in gesprek kan komen. Je kansen keren ietwat als je in het bezit bent van een VIP-pas, want dan kom je aan de goede kant van het hek. Helaas zit sinds de introductie in de wielrennerij van de investering-met-belastingtechnische-compensatiecomponent alleen nog maar heel Bloemendaal, Wassenaar en het eerste van Kampong aan de goede kant van het hek. Laatst ook weer op de Grote Markt in Brugge, waar de heren zich overigens razend snel aanpaste: “Hee, Dekkuuhr! Dekkuuhrtje, kom eens uit je rennuurhsbusjuuhh!”.

Op 6 maart 2004 (goh, wie was er dan ook al weer jarig?) loop ik Erik tegen het lijf in de hal van Holiday Inn in Gent. Ik ben niet op weg naar de start van de zaterdag-etappe van de Driedaagse van West-Vlaanderen, maar ik mag even iets voor mezelf doen tijdens een vrolijke winkelsessie met mijn lieve gezin, in het centrum van Gent. Erik staat alleen, hét moment om nu eindelijk eens een gesprek met hem te beginnen. Ik bedenk zesendertig pakkende openingszinnen. In ieder geval moet er een link met Servais zijn, zo denk ik, dan is het ijs lekker snel gebroken. Als er na viereneenhalve minuut hem te hebben aangestaard nog geen pakkende openingszin uit mijn strot is gekomen, loopt hij naar buiten. Even later stapt hij bij Ton van Engelen in de auto en vertrekt naar Parijs-Nice. En om het verhaal af te maken: Servais heb ik die dag nooit gezien, mijn dochtertjes speelden het instaprente-spelletje met de draaideur van het hotel en mijn vrouw winkelde met mijn GoldCard.
“Fuck 6 maart 2004!”.

En zeg nu zelf, het zou toch wat zijn, als Servais en Erik in één merkenteam zouden rijden. Wat heb je dan in huis? Vierentwintig jaar koerservaring, het vermogen om vanuit kilometer nul weg te zijn voor de rest van de dag, het vermogen om op kop van het peloton zeker een half uur lang vijftig rijden en bovenal: sfeer, veel sfeer. Wat zou het prijsindexcijfer van het wielrennen in zijn algemeenheid dan toch stijgen. Ambiance! Klimgeiten die gillend om hun opoe roepen, sprinters die op twintig minuten worden gereden en die Burkinees uit de Tour, die al vanaf de eerste etappe de namen Knaven en Dekker in het bord van de tijdsaanduiding kan graveren. Even dacht ik dat het ervan ging komen, net voor de huldiging van Parijs-Tours. Toen Patrick Lefevre de hand van Erik schudde en er uit zijn gelaatsuitdrukking waardering sprak. Het zou toch niet … Nee, dat zou te mooi zijn. Ik vrees dan ook, dat het lopende contract van Erik niet vrij op naam overdraagbaar is en daarbij acht ik de kans dat Servais nog eens voor een coöperatieve Nederlandse bankinstelling zal rijden: 0 (voor de wiskundigen onder ons). Houdt het dan maar zoals het nu is … en laat de vriendenfietsvereniging ‘m nog maar eens op de elf pleuren.

Evert de Moor