Op zoek naar twee Domo/Farm Frites-bidons is Evert de Moor via Internet met Servais in contact gekomen. Op dat moment totaal ongeïnteresseerd in de renner zelf, maar des temeer in zijn bidons, heeft Evert in het voorjaar van 2002 met Servais kennis gemaakt. Om een lang verhaal kort te maken: vanaf toen heeft Servais er weer een fan bij. Hieronder de beschouwingen van deze fietsende Knaven-fan.

nummer 25 - juni 2005


De oprechte niemendalletjes

Wielrenners en de pers. Hoe zit dat nu eigenlijk? Krijgen wielrenners mediatraining, zoals ze dat destijds bij Ajax hebben geïntroduceerd? Of hebben wielrenners dat niet nodig en spreken ze recht uit het hart? In het meinummer van Sport International las ik een interview met Karsten Kroon. Hij spreekt recht uit het hart over zijn belevenissen, afgelopen voorjaar. Direct, ten opzichte van Rabo? Beslist! Zijn er doden? Wel nee! Goed, je weet hoe dat gaat; dat wat men wilt lezen, leest men. En zou Kroon zich dit van te voren hebben beseft, waardoor hij beter over koetjes-en-kalfjes zou hebben gesproken of juist niet. Nog even afgezien van de vraag of die journalist hem goed heeft geciteerd, dan wel geïnterpreteerd. En hierbij denk ik ook spontaan aan Erik Dekker. Want hoe gaat zoiets met journalisten? “Verschrikkelijk, dat trainingskamp. Heel de ploeg diaree. Het begon bij Michael ”. Waarop een dagblad de volgende dag kopt: ”Dekker schijtziek van Boogerd”. Niets aan de hand, maar lul het maar weer eens recht.

Hoe doet Servais het in de media? Voordturend ben ik op zoek naar interviews met hem, maar ik struikel er niet over. Dat zou natuurlijk kunnen komen doordat de media alleen geïnteresseerd is in sporters die winnen of eens flink uit de school willen klappen. Voor geen van beide categorieën komt Servais, op dit moment, in aanmerking. En dat vind ik eigenlijk niet zo erg. Want eens in de zoveel tijd een interview over niemendalletjes, vind ik veel interessanter. Ad Pertijs, journalist van dagblad BN-De Stem, beheerst de kunst om op een fantastische wijze over pseudo-gewichtige onderwerpen uit het dagelijks leven van Servais te schrijven. In een gemoedelijke neo-Brabo stijl (want Brabant is één groot woonwagenkamp) bewerkstelligt hij smeuïge pennenvruchten over de Dikke Banden Race van Meerle, de melktanden van Britt en de lievelingsonderbroek van Servais. Oprecht, gezellig en met een dikke wind.

Maar mijn voorkeur gaat uit naar het gesproken woord. Steek Servais een microfoon onder zijn neus en al snel kom je tot de conclusie dat hij geen taalpurist is. Geen neerlandicus, die spreekt in taalkundig correcte volzinnen en zich bedient van avant-gardistische gedachtespinsels. Nee, gewoon Servais: vriendelijk en oprecht. En dat klinkt erg cliché en niet in de minste plaats tamelijk truttig. Maar als je zijn overkomen langer dan tien seconden op je in laat werken, geeft het je een goed gevoel. Heus! En je bent de enige niet. Want weet je nog, die Tourrit naar Bordeaux? En ik citeer Jacques Chapel: “En je gunt het hem, je gunt het Servijs Knave. Raar is dat?”. Gevolgd door Sjors Fröhlich: “ Het is ook zo’n aardige gozer. Altijd die lachende ogen, die pretoogjes”. Kijk, dat bedoel ik nu! En dan ben ik nog eens zo nieuwsgierig naar de aanleiding voor die pretoogjes. Nu ja, … ik heb wel een idee. Bekijk mevrouw Knaven eens goed.

En als Servais eenmaal op z’n praatstoel zit, dan is het feest ook. Zoals op die avond na zijn Tourrit, bij Sjors Fröhlich in De Avondetappe. Alles lekker kort en bondig in één duidelijke zin: “Al de anderen uit de kopgroep konden ook winnen, bij wijze van spreken dan. Tenminste, konden mij kloppen, zo moet ik het zeggen. Want er waren rappe mannen bij. Tenminste, rapper dan ik”. Duidelijk? Maar goed, na het fietsen kan Servais altijd nog de politiek in, want de wijze waarop hij met prikkelende vragen omgaat, is werkelijk fenomenaal. “Nee. Ja, kijk. De Nederlanders in de groep achter mij zullen niet de benen stil hebben gehouden. Dus het zal best wel een beetje in mij voordeel zijn geweest. Maar ik heb al van veel mensen gehoord, dat ik het zeker niet cadeau heb gekregen. Ja, ik heb het zelf gevoeld. Ik heb gewoon voluit moeten rijden. Maar het zal best hoor. Nou ja, het is zeker geen nadeel geweest”. En op dat moment vindt de regie in Hilversum het de hoogste tijd om een plaat te starten…

Tot slot blijf ik nog even bij dat interview. Want gelukkig voor mij, wordt het afgesloten met een niemendalletje. Zo weet Fröhlich zich te herinneren, dat Servais bekend staat als “de diskjockey van de bus”. Graag wil Fröhlich van Servais weten welke plaat er bij die dag hoort. En dan begint ook mijn muziekhart sneller te kloppen. Yes, nu noemt Servais natuurlijk het summum van de popmuziek: Stairway to Heaven van Led Zeppelin, One van U2 of Alive van Pearl Jam. Maar helaas, ijdele hoop. “Oe, ah. Daar heb ik nog helemaal niet over nagedacht. Ja, ik vind Sjiewawa, dat zingen ze heel de dag in het peloton. Ja, doe die maar”. “Chiwawa van DJ Bobo”, probeert Fröhlich de peniebele situatie nog enigszins te corrigeren. “Bobo, ja! Draai die maar, da’s wel leuk. Daar word je een beetje vrolijk van”, grinnikt Servais … En ben je dan oprecht of ben je dan oprecht? Kortom, heerlijk, die oprechte niemendalletjes!

Evert de Moor